27629 |
controlepenning |
dagdienstpenning:
dagdienstpenning (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Willem-Sophia]),
middagdienstpenning:
middagdienstpenning (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Wilhelmina]),
nachtdienstpenning:
nachtdienstpenning (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale]),
penning:
pɛneŋ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De metalen penning met het nummer van de ondergrondse arbeider. Aan de hand van de penning kon gecontroleerd worden welke mijnwerkers aanwezig waren. De meeste mijnen hadden een systeem waarbij voor iedere dienst een aparte penning werd gebruikt. Zo vermelden de invullers uit L 374, L 433 en Q 15 voor de Nederlandse staatsmijn Maurits dat men voor de nachtdienst een vierkante, voor de dagdienst een ronde en voor de middagdienst een driehoekige penning kende. Op de partikuliere mijnen in Nederland en in de Belgische mijnen werd een identiek systeem toegepast, waarbij alleen de vorm van de penning verschilde. De respondent uit Q 111 merkt op dat in de mijnen Oranje-Nassau I, II en IV bij ziekte de penning op het penningenbord werd bedekt met een ronde, groene penning. Bij drie achtereenvolgende dagen willekeurig verzuim ("bommelschicht") werd de penning afgedekt met een ronde, rode penning. Met een wit plaatje werd het nummer op het nummerbord bedekt als de penning na de dienst niet was ingeleverd. Uit de opmerkingen van de zegslieden uit L 417en L 422 voor respektievelijk de mijnen in Zwartberg, Waterschei en Eisden blijkt dat men daar de verschillende beroepsgroepen aan hun nummer kon herkennen. De opgave "kaartje" voor de mijn in Winterslag is een volksetymologische verbastering van het Wilhelminaalse catchèt. [N 95, 46; N 95, 45; Vwo 221; Vwo 252; Vwo 505; Vwo 547; monogr.]
II-5
|
27656 |
controlerend geneesheer |
controleur:
kontrǝlø̄r (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De controlerende geneesheer die de mijnwerker al of niet genezen en gezond verklaarde. Volgens de informant van Q 113 gebeurde dit "gezond verklaren" nogal vlot. [N 95, 953]
II-5
|
23392 |
corpus |
corpus (lat.):
corpus (Q016p Lutterade)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28731 |
coupeur |
coupeur:
coupeur (Q016p Lutterade)
|
Knipper of kleermaker die de maat neemt en de stof snijdt. [N 59, 197b]
II-7
|
27927 |
cric |
cric:
cric (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Wilhelmina])
|
Werktuig waarmee schuifstijlen onder het dak worden geplaatst. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schuifstijl. [N 95, 348; N 95, 760 add.]
II-5
|
23416 |
crypte |
crypte (<fr.):
kripte (Q016p Lutterade),
grafkelder:
graafkelder (Q016p Lutterade)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
crêpe (Q016p Lutterade)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
28753 |
crÊpe georgette |
georgette:
georgette (Q016p Lutterade)
|
Zijden, kunstzijden of kamgaren weefsel met overdraaide ketting- en inslagdraden. Effen binding (Bonthond s.v. ø̄crêpe-georgetteø̄). [N 62, 75c; N 62, 75d; N 62, 76; N 59, 201]
II-7
|
24327 |
daas (tabanidae) |
praam:
praam (Q016p Lutterade)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WBD/WLD
dadel (Q016p Lutterade)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|