e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domme vrouw stomme tut: sjtom tut (Lutterade) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dopen: duipe (Lutterade), onder water duwen: ŏnger water duje (Lutterade), soppen: soppe (Lutterade) dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje hommelbeestje: hommelbeasjkes (Lutterade) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: dónderen (Lutterade), hommelen: hómmelen (Lutterade), ŏmmele (Lutterade) donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderslag hommelslag: enen hommelsjlaag (Lutterade) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk onweerswolken: ónwéérswòlken (Lutterade) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donderslag: dóndersjlaag (Lutterade), hommel: ŏmmel (Lutterade) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
donker worden, duisteren duister worden: ⁄t duuster wééren (Lutterade) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx duister: duuster (Lutterade, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
donkere metten duistere metten: duuster mette (Lutterade) De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)] III-3-3