18866 |
driftig |
gauw kwaad:
gau koad (Q016p Lutterade),
kortaangebonden:
kort aangebonje (Q016p Lutterade)
|
driftig [SGV (1914)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
kokkeral:
kŏkkeralle (Q016p Lutterade)
|
drijftol [SGV (1914)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drief zandj (Q016p Lutterade)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
drijven:
drīvǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een mijngang of galerij langer maken. [N 95, 383; monogr.; Vwo 291]
II-5
|
22066 |
drinkbak |
drinkbak:
drinkbak (Q016p Lutterade)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19726 |
drinkbus |
kuiltuit:
kultø̜jt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
)
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
lessen:
lèsje (Q016p Lutterade),
lésje (Q016p Lutterade)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20564 |
droesem |
drab:
drab (Q016p Lutterade)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33701 |
droge plekken in moeras |
bult:
bølt (Q016p Lutterade)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
neet ummer
zaatlap (Q016p Lutterade),
zuiplap:
zoeplap (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
drunkummer
zoeplap (Q016p Lutterade)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|