22038 |
eerste ei |
eerste ei:
easjte ei (Q016p Lutterade)
|
Hoe heet verder: het eerste ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
easjte mis (Q016p Lutterade)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29027 |
eerste pas |
eerste pas:
ē̜štǝ pas (Q016p Lutterade)
|
De eerste, ruwe pas waarvoor het colbert geheel in elkaar moet worden geregen zonder voering. Volgens de informant van K 361 is er maar één pas. [N 59, 76a]
II-7
|
20613 |
eetlust |
appetijt:
appetiet (Q016p Lutterade)
|
lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
eawig (Q016p Lutterade)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
stekelverke (Q016p Lutterade)
|
egel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eierkook (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
eieren tikken:
eiertikke (Q016p Lutterade),
toppen:
töpfe (Q016p Lutterade)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27519 |
eigennamen van de mijnen |
(de) drie:
dręj (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Oranje-Nassau II]),
de kuil van het zweet:
dǝ kul van ǝt šwęjt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
de schacht:
dǝ šāt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits]),
grootmoeder emma:
groatmōdǝr ɛma (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
heerlense kuil:
hę̄ǝlǝsǝ kul (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
hollandse kuil:
holɛntšǝ kul (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtskuil:
šātskul (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
In dit lemma komen de namen van mijnen aan de orde. Er zijn twee hoofdgroepen van mijnen t.w. de Nederlands Limburgse groep en de Belgisch Limburgse. Binnen de Nederlandse groep maakt men onderscheid in Staatsmijnen en particuliere mijnen. Wilhelminat de naamgeving betreft valt op dat de Nederlands-Limburgse mijnen eigennamen hebben zoals namen van leden van het Vorstenhuis Oranje, terwijl de Belgisch-Limburgse mijnen voornamelijk aangeduid worden met de naam van de plaats waar een bepaalde mijn ligt. Volgens de informant van Q 113 werd de Staatsmijn Hendrik door Schinvelders "onze kuil" genoemd. De Lauraen Julia werden ook met de term de "Eygelser kuilen" aangeduid. Het woordtype "Evence Coppée" verwijst naar een van de grondleggers van de Kempense mijnindustrie. Bovendien bestond er een Holding Group met die naam. Met "Limburg-Maas" duidt men ook wel de mijn te Eisden aan. De naam is een verwijzing naar de maatschappij die de mijn exploiteerde: S.A. des Charbonnages de Limbourg-Meuse. Alle eigennamen in het woordtype worden voor de uniformiteit met een kleine letter in plaats van een hoofdletter geschreven. [N 95, 2; monogr.]
II-5
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šex (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|