18098 |
geelzucht |
geel verf:
gälverf (Q016p Lutterade),
geling:
gealing (Q016p Lutterade)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen zittend vot hebben:
gein zittende vot hubbe (Q016p Lutterade)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
geǝr (Q016p Lutterade),
giǝr (Q016p Lutterade)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
18430 |
geerrok |
geerrok:
[Zie afbeelding van informant]
gearrok (Q016p Lutterade)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelik (Q016p Lutterade)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gieehonger (Q016p Lutterade)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leef ubber (Q016p Lutterade)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
33705 |
gegraven waterloop |
sloot:
šlōǝt (Q016p Lutterade)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
geheime van de roazekrans (Q016p Lutterade)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memorie (Q016p Lutterade)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|