17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L377p Maasbracht)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝkǝ (L377p Maasbracht),
hummeren:
hømǝrǝ (L377p Maasbracht)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18213 |
hoed |
hoed:
hoot (L377p Maasbracht)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.d (L377p Maasbracht),
hood (L377p Maasbracht),
hoot (L377p Maasbracht)
|
hoed [RND], [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
dop:
betekenis: stijve zwarte hoed
dop (L377p Maasbracht),
kachelpijp:
kachelpiep (L377p Maasbracht)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̜̄jǝ (L377p Maasbracht),
hø̜jǝ (L377p Maasbracht)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedspang:
huidsspang (L377p Maasbracht)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
hōf (L377p Maasbracht)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
33887 |
hoefbevangenheid |
vervangen:
vǝrvaŋǝ (L377p Maasbracht)
|
Gezegd van een paard met een ontsteking onder de hoefhoorn, waarbij de bloedvaatjes vocht doorlaten als gevolg van de zwelling van de hoeflederhuid. De hoef is warm en klopt. Hoewel in de regel alleen de voorhoeven in het ziekteproces betrokken zijn, komt het ook voor dat alle hoeven aangetast zijn. De ziekte is het gevolg van een storing in de bloedsomloop, een reumatische aandoening van het hele lichaam of een deel ervan, vooral van de poten, meestal na een plotselinge afkoeling, lange marsen op verharde wegen, een te lange rust, van schrik of pijn. Symptomen van de hoefziekte zijn het doorzakken van de zolen en stijfheid in de poten. Zie afbeelding 12. [A 48A, 20; monogr.]
I-9
|