e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Maasbracht) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Maasbracht) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lièw (Maasbracht) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leewater leewater: lęi̯wātǝr (Maasbracht) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
lege eerste koe gust (bijvgl. nmw.): gø̜st (Maasbracht) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: ligge (Maasbracht) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest legnest: leknęst (Maasbracht), nest: nęst (Maasbracht) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leiden dekken: dɛkǝ (Maasbracht), leiden: lɛi̯ǝ (Maasbracht) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lekkerbek sloknaas: sloknaas (Maasbracht) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen lelietje-van-dalen: -  lelietje van daale (Maasbracht) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3