e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijdnagel spleetnagel: spleetnagel (Maasbracht), splēētnagel (Maasbracht) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2
niknak niknakje: niknekskes (Maasbracht) Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)] III-2-3
niks waard niks waard: waird (Maasbracht) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nok vorst: vēs (Maasbracht) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noot noot: noot (Maasbracht, ... ) noot [DC 47 (1972)] III-2-3
nors nors: norsch (Maasbracht) norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1
notenboom notenboom: noteboom (Maasbracht), -  noteboum (Maasbracht) okkernoot [DC 17 (1949)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7
nylonkous nylonhoos: nylon haoze (Maasbracht) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
ochtend (vanmorgen ochtend: mùrge (Maasbracht) s morgens) [SGV (1914)] III-4-4
oever kant: kantj (Maasbracht), oever: over (Maasbracht) oever [SGV (1914)] III-4-4