24219 |
oeverzwaluw |
schoorzwalg:
schaorzwalg (L377p Maasbracht),
sjoarzwalg (L377p Maasbracht),
sjoörzwalg (L377p Maasbracht)
|
oeverzwaluw [DC 18 (1950)] || overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33558 |
okkernoot |
noot:
neut (L377p Maasbracht),
noot (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
-
noot (L377p Maasbracht)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot [DC 17 (1949)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L377p Maasbracht)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
oalie (L377p Maasbracht),
óólie (L377p Maasbracht),
smout:
smoat (L377p Maasbracht)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
oaliebol (L377p Maasbracht)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (L377p Maasbracht)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L377p Maasbracht),
draad spannen:
drǭt spanǝ (L377p Maasbracht),
tuinen:
tȳnǝ (L377p Maasbracht)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
stankɛtsǝl (L377p Maasbracht)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
tuin:
tūn (L377p Maasbracht)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
omhèlze (L377p Maasbracht)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|