e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulvruchten doppen keveren: kevere (Maasbracht) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
pezerik pezerik: pēzǝrǝk (Maasbracht) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] II-1
piepen piepen: pīpǝ (Maasbracht) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijn pijn: pin (Maasbracht) pijn [RND] III-1-2
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bønjǝr (Maasbracht) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikkeling, zwad met een slag afgepikt gezwad: gǝzwāt (Maasbracht) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pink pink: peŋk (Maasbracht) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11
pinksterbloem kerkensleuteltje: -  kirkesleutelke (Maasbracht), kirkesleutelkes (Maasbracht), kerkesleuteltje: kerkǝslø̄telkǝ (Maasbracht) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
pinksteren pinksteren: pinkstere (Maasbracht) Pinksteren [SGV (1914)] III-3-3
pioen balroos: -  balroos (Maasbracht), klank où zit tussen o-oa  balroùs (Maasbracht), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  balroos (Maasbracht) [DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)] I-7, III-2-1