33707 |
poel |
poel:
pōl (L377p Maasbracht)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (L377p Maasbracht)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
19958 |
poetsen |
afkiemen:
āfkimǝ (L377p Maasbracht)
|
Kiemen, stof en onzuiverheden van de geëeste graankorrels verwijderen. Vraag N 35, 44 luidde: "Hoe noemt U het verwijderen van de scheuten van de korrels". In een aantal gevallen gaven de zegslieden termen op die betrekking hadden op de drie bewerkingen samen. Bij de woordtypen "poetsen" en "wannen" is het dan ook niet duidelijk welk van de bewerkingen het hier betreft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''moutpoetsmachine''.' [N 35, 14; monogr.]
II-2
|
18544 |
pofbroek |
pofboks:
pofboeks (L377p Maasbracht)
|
plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
poffen:
poeffe! (L377p Maasbracht)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18420 |
pofmouw |
bloesmouw:
bloesmoew (L377p Maasbracht)
|
pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19418 |
poken |
poken:
poəkə (L377p Maasbracht)
|
poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pòls (L377p Maasbracht)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
mof:
uitspraak o is dof
mof (L377p Maasbracht)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
ponder:
punjer (L377p Maasbracht)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|