34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
eendje:
ęnjtjǝ (L377p Maasbracht),
poele, poele:
pulǝ, pulǝ (L377p Maasbracht)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
gansje:
gø̜̄skǝ (L377p Maasbracht),
jonge gans:
joŋ gǭs (L377p Maasbracht)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|
34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
schroet, schroet, schroet:
šrūt, šrūt, šrūt (L377p Maasbracht)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hoen:
hōn (L377p Maasbracht),
kip, kip:
kip, kip (L377p Maasbracht),
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L377p Maasbracht),
tiet, tiet, tiet:
tīt, tīt, tīt (L377p Maasbracht)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
bonte:
bonte (L377p Maasbracht),
koe:
ku (L377p Maasbracht),
rode:
rōi̯ǝ (L377p Maasbracht),
zwarte:
zwarte (L377p Maasbracht)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
bag:
bak (L377p Maasbracht)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
kalf:
kǭf (L377p Maasbracht)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik, kuik:
kyk, kyk, kyk (L377p Maasbracht),
kuiken:
kȳkǝ (L377p Maasbracht)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (L377p Maasbracht),
varken:
vɛrkǝ (L377p Maasbracht)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lɛmkǝ (L377p Maasbracht)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|