e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rouwsluier aan een hoed rouwband: rouwbandj (Maasbracht) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
roux bindmeel: binjmael (Maasbracht), bindsel: binjsel (Maasbracht) Hoe noemt u het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken? [N 104 (2000)] III-2-3
royaal gul: gùl (Maasbracht) gul [SGV (1914)] III-3-1
rozenbottel rozenbottel: roizebottel (Maasbracht) rozenbottel [SGV (1914)] III-4-3
rozijnenbrood rozijnenmik: ei kort  rezienemeik (Maasbracht) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
rug rug: ruk (Maasbracht, ... ), rök (Maasbracht) de rug [ZND 29 (1938)] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
ruggengraat ruggenstrang: ruGGëstrank (Maasbracht) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: wirvel (Maasbracht) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet vliegengaren: [vliegengaren] (Maasbracht) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
rugriem rugzeel: rø̜k˲zęi̯l (Maasbracht) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10