20447 |
rouwsluier aan een hoed |
rouwband:
rouwbandj (L377p Maasbracht)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21101 |
roux |
bindmeel:
binjmael (L377p Maasbracht),
bindsel:
binjsel (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u het met vet of boter bruin gemaakt meel, dat dient om soep of groenten klaar te maken? [N 104 (2000)]
III-2-3
|
21330 |
royaal |
gul:
gùl (L377p Maasbracht)
|
gul [SGV (1914)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
rozenbottel:
roizebottel (L377p Maasbracht)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
ei kort
rezienemeik (L377p Maasbracht)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
ruk (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
rök (L377p Maasbracht)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
ruGGëstrank (L377p Maasbracht)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wirvel (L377p Maasbracht)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegengaren:
[vliegengaren] (L377p Maasbracht)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugzeel:
rø̜k˲zęi̯l (L377p Maasbracht)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|