e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaften rusten: rùste (Maasbracht) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd rusttijd: rùsttied (Maasbracht), schafttijd: no. šaftî.t (Maasbracht) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: schanj (Maasbracht) schande [SGV (1914)] III-3-3
schapenvet schapenreut: schaopereut (Maasbracht), op de borst bij kinderen tegen verkoudheid  sjoupereut (Maasbracht), schapenreuzel: sjaopereuzel (Maasbracht) Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Maasbracht) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Maasbracht), scharren: šǫrǝ (Maasbracht) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen schateren: schatere (Maasbracht) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schede schede: schei (Maasbracht), sjei (Maasbracht) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)] III-2-1
schede van de koe schede: šęi̯ (Maasbracht), šɛi̯ (Maasbracht) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: scheen (Maasbracht), šēn (Maasbracht) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1