id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24491 | schimmel (plantje) | schimmel: schummel (Maasbracht) | schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3 |
21244 | schip | schip: scheep (Maasbracht), sjeep (Maasbracht), šê.p (Maasbracht) | schip [RND], [SGV (1914)] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)] III-3-1 |
21248 | schipper | schipper: šipər (Maasbracht) | schipper [RND] III-3-1 |
18341 | schoeisel | t leer]: vootgetuug (Maasbracht) | schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3 |
26502 | schoen | schoentje: šynjtjǝ (Maasbracht), schoetje: schoetje (Maasbracht) | Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3 |
18272 | schoen: algemeen | schoe: sjoe (Maasbracht), schoen: schoon (Maasbracht) | schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18369 | schoen: spotnamen | trapper: trappers (Maasbracht) | schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3 |
18466 | schoenborstel | schoeborstel: schoenen sjoebeustel (Maasbracht), schoenborstel: schoenen sjoebeustel (Maasbracht) | borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1 |
18303 | schoenen (mv.) | schoenen (mv.): schoon (Maasbracht), houg schjoon- leìg schjoon schjoon (Maasbracht) | Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3 |
18347 | schoenlepel | schoetrekker: sjoetreëker (Maasbracht) | schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3 |