e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staakbonen rijzererwten: riezererte (Maasbracht), staakbonen: staakboëne (Maasbracht) [N Q (1966)] I-7
staakijzer van de windmolen staakijzer: stākīzǝr (Maasbracht  [(id)]  ) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3
staan staan: stoan (Maasbracht) staan [SGV (1914)] III-1-2
staart staart: stert (Maasbracht), stɛrt (Maasbracht, ... ) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staart van de hollandse molen staart: stɛrt (Maasbracht) De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.] II-3
staartbalk van de hollandse molen staart: stɛrt (Maasbracht) De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.] II-3
staartkoord touw: tǫu̯w (Maasbracht) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast poes: pēs (Maasbracht) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stad stad: stad (Maasbracht), stat (Maasbracht) stad [RND], [SGV (1914)] III-3-1
stal stal: sta.l (Maasbracht), šta.l (Maasbracht) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6