19308 |
stiekem |
achterrugs:
achterrùks (L377p Maasbracht),
stiekem:
stiekum (L377p Maasbracht),
stiekems:
stiekes (L377p Maasbracht)
|
achterbaks [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L377p Maasbracht),
štīr (L377p Maasbracht),
var:
vɛr (L377p Maasbracht)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
sjijf henj (L377p Maasbracht)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stiefsel (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefsel-pap (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
31693 |
stobbe |
boks:
buks (L377p Maasbracht)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L377p Maasbracht)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L377p Maasbracht),
vaak was er geen stoep!
stoep (L377p Maasbracht)
|
stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stoep (L377p Maasbracht)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
staof (L377p Maasbracht),
stoaf (L377p Maasbracht),
stof (L377p Maasbracht),
stōāf (L377p Maasbracht)
|
stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)]
III-2-1
|