18074 |
verkouden |
verkoud:
ei bietje verkaojd (L377p Maasbracht),
ich bùn verkoatj (L377p Maasbracht),
ig bun verkaojd (L377p Maasbracht),
verkoatj (L377p Maasbracht),
versnopt:
versnŏptj (L377p Maasbracht)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich hub ein kaoj te pakke (L377p Maasbracht),
verkoudheid:
ig hub ein verkaojdhèd opgeloupe (L377p Maasbracht)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verkwanselen:
verkwansele (L377p Maasbracht)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
minder:
minder in pries (L377p Maasbracht),
minder kosten:
koste minder (L377p Maasbracht)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
(sjoe-e betekent bang).
besjèemt (L377p Maasbracht)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
verlēze (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
niet behouden:
(de koe heeft) nēt bǝhǭjǝ (L377p Maasbracht)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
verneele (L377p Maasbracht)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjááld (L377p Maasbracht)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vǫrsǝ ku (L377p Maasbracht)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|