e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijver wijer: wijǝr (Maasbracht) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Maasbracht) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Maasbracht) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin rugvin: rökvin (Maasbracht), staartvin: stertvin (Maasbracht), vin: vin (Maasbracht), vinne (Maasbracht) rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vinje (Maasbracht) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Maasbracht), vingers (Maasbracht), viŋər (Maasbracht) vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid kootje: kuetje (Maasbracht) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fikke (Maasbracht), tien geboden: teën geboaje (Maasbracht) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: (book)vink (Maasbracht), vink: vink (Maasbracht) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
vis, algemeen vis: vèsch (Maasbracht, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2