20542 |
wecken |
wecken:
wekken (L377p Maasbracht)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdənsjap (L377p Maasbracht)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
witvrouw (L377p Maasbracht)
|
weduwe [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
witman (L377p Maasbracht)
|
weduwnaar [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stof (L377p Maasbracht)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
25579 |
weegtoestel |
weegschaal:
wē̜xšǭl (L377p Maasbracht)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
25678 |
weekbak |
weekbak:
(mv.)
węjkbęk (L377p Maasbracht)
|
Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.]
II-2
|
21279 |
weelde |
weelde:
wailjdje (L377p Maasbracht)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kranenzomer:
Kranezomer (L377p Maasbracht)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wèrburstel (L377p Maasbracht)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|