20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (L377p Maasbracht),
#NAME?
wijk (L377p Maasbracht)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdag (L377p Maasbracht),
goonsdig (L377p Maasbracht)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
pelhamgebit:
pelhamgebit (L377p Maasbracht)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
23337 |
wonder |
wonder:
wònjer (L377p Maasbracht)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze (L377p Maasbracht),
wonen:
wone (L377p Maasbracht)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
woard (L377p Maasbracht)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
aambetelen:
ǭmbęi̯tǝlǝ (L377p Maasbracht)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
21096 |
wormsteek (subst.) |
worm:
wōrm (L377p Maasbracht),
wormsteek:
wormsteek (L377p Maasbracht)
|
wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
woorschele (L377p Maasbracht)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
saucijzenbroodje:
sausiezebreudje (L377p Maasbracht),
worstenbroodje:
woostebreudje (L377p Maasbracht)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|