34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
lakenvelder:
lākǝvɛldǝr (L377p Maasbracht)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemer:
zwarte miemer* (L377p Maasbracht),
zwarte miemerten:
mv: -e
zwarte miemerte* (L377p Maasbracht)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
smeelde:
smeelje (L377p Maasbracht)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte hoos:
zwarte haoze (L377p Maasbracht)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwartǝ (L377p Maasbracht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L377p Maasbracht)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
blaarkop:
blǭrkǫp (L377p Maasbracht)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kaak:
kaak (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht),
ravel:
raavel (L377p Maasbracht)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
spaandeltje:
speën-gelke (L377p Maasbracht),
zwegeltje:
zwè-gelke (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L377p Maasbracht)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|