32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltivātǝr (L377p Maasbracht)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dè-es (L377p Maasbracht),
scheeldees:
scheldaìs (L377p Maasbracht),
sjeldèsj (L377p Maasbracht)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L377p Maasbracht)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
liegdje (L377p Maasbracht),
liègdje (L377p Maasbracht)
|
laagte [SGV (1914)] || laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (L377p Maasbracht)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hood (L377p Maasbracht)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
An hùbste ei paar nuuj hoase (L377p Maasbracht)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
damesmantel:
damesmantjel (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
mantel:
mantjel (L377p Maasbracht),
mantjels (L377p Maasbracht)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
schoen met hoge hak:
sjoen met hoög hakke (L377p Maasbracht)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (L377p Maasbracht),
stoom:
stoum (L377p Maasbracht),
zwaam:
ps. de aa: kan ik niet goed omspellen; dit heb ik letterlijk overgenomen!
zjwaa:m (L377p Maasbracht)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|