19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
aafdreügdook (L377p Maasbracht),
afdrooghanddoek:
aafdreüghandjdook (L377p Maasbracht),
handdoek:
hantjdōk (L377p Maasbracht),
schotelsplag:
sjôttelsplak (L377p Maasbracht),
šotəlsplak (L377p Maasbracht)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
kruikenbank:
krūkǝnbaŋk (L377p Maasbracht),
tuitenrek:
tø̜i̯tǝnrɛk (L377p Maasbracht)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xstǭn (L377p Maasbracht)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
miezerig (L377p Maasbracht),
nat (weer):
eine nate zomer (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
naat (L377p Maasbracht)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
droepe (L377p Maasbracht),
druppelen:
drùppele (L377p Maasbracht),
uitzijpen:
hè zeep oet (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
hè zieptj oet (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
ziepelen:
ziepele (L377p Maasbracht)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventak:
droeventak (L377p Maasbracht),
druiventros:
droeventroes (L377p Maasbracht)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
19274 |
drukte, gedoe |
gedoens:
gedoons (L377p Maasbracht)
|
gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
ennen dröppel (L377p Maasbracht)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L377p Maasbracht)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33731 |
dubbel sierhek |
barrier:
brēr (L377p Maasbracht)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|