21321 |
getuigen |
getuigen:
getuuge (L377p Maasbracht)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenis (L377p Maasbracht)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gaive (L377p Maasbracht)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L377p Maasbracht)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L377p Maasbracht)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
25680 |
geweekt brouwgraan |
geweekte gerst:
gǝwęjkdjǝ gę̄st (L377p Maasbracht)
|
Brouwgraan dat voldoende geweekt is en geschikt is om de kieming te ondergaan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kiemen''. [N 35, 17]
II-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwølǝf (L377p Maasbracht),
welfsel:
wølǝfsǝl (L377p Maasbracht)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
25610 |
gewicht verliezen |
inbakken:
inbakken (L377p Maasbracht)
|
Het verliezen van gewicht bij het bakken van het brood. Volgens de informant van L 270 houdt dit verlies aan gewicht ± 10% in. [N 29, 48]
II-1
|
25580 |
gewichtssteen |
gewichtssteen:
gǝwextstęjn (L377p Maasbracht)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
špørx (L377p Maasbracht)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|