e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eetbak voederbak: Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  voörbak (Maasbree) Hoe heet verder in Uw dialect: de eetbak? [N 93 (1983)] III-3-2
eeuwig eeuwig: iëuwig (Maasbree) Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)] III-3-3
effenen modelleren: modɛlę̄rǝ (Maasbree) Het bijsnijden van de binnenzool naar het model van de leest. "Uit het daarvoor bestemde stuk leer wordt eerst een binnenzool gesneden, op de leest vastgespijkerd met kleine spijkers en daarna naar het model van de leest bijgesneden." (Directie, pag. 300). [N 60, 79] II-10
egel stekelvarken: stêkelvĕrke (Maasbree), stɛkəlvärke (Maasbree), varkensegel: verkesegel (Maasbree) egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)] || stekelvarken III-4-2
egelboterbloem boterbloem: eigen spellingsysteem  bôtterbloom (Maasbree) Egelboterbloem (ranunculus flammula 15 tot 50 cm groot. De stengels staan rechtop of zijn opstijgend, soms gedeeltelijk liggend en wortelend; de bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, de onderste zijn lang gesteeld en gaafrandig of iets getand; de b [N 92 (1982)] III-4-3
eggen egen: ē̜gǝ (Maasbree), eggen: ęgǝ (Maasbree), ęqǝ (Maasbree) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
ei zonder schaal windei: weŋkęi̯ (Maasbree) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje eierdopje: eierdupke (Maasbree) eierdopje [DC 39 (1965)] III-2-1
eierkoek eierkoek: eierkook (Maasbree), eierkoök (Maasbree) eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] III-2-3
eiertikken eieren tikken: eier tikke (Maasbree), eiertikke (Maasbree), tikken: niet zeker of dit een dialectwoord is  eieren} tikken (Maasbree, ... ) Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || spelletjes met eieren [VC 29 (1964)] III-3-2