24078 |
geestelijke |
wereldgeestelijke:
waereldgèstelik (L267p Maasbree)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
gevat:
gevat (L267p Maasbree)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30782 |
gefigureerd glas |
figuurglas:
figȳrglās (L267p Maasbree)
|
Geornamenteerd glas. Gefigureerd glas ontstaat door fluorwaterstof plaatselijk op de glasplaat te laten inwerken. [N 67, 89k]
II-9
|
19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhebber (L267p Maasbree)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
30776 |
gegolfd glas |
kathedraalglas:
katǝdrālglās (L267p Maasbree)
|
Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e]
II-9
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L267p Maasbree)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
18964 |
geheimzinnig |
geheim:
geheim (L267p Maasbree)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
geheuge (L267p Maasbree),
memorie:
memorie (L267p Maasbree)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gehoorzaam:
gehuurzaam (L267p Maasbree)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loestere (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
lōēstere (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|