31029 |
gekleurde steek |
wassteek:
wassteǝk (L267p Maasbree)
|
De korte steek met gekleurd wasgaren. Voorheen werden de zolen wel eens met een gekleurd soort garen afgelapt. Geel was de meest gangbare kleur. Knöfel (I, pag. 200) zegt hierover: "De gelijkmatigheid der verschillende steken is vooral noodig bij het met open kant of met korte steken naaien, zoogenaamd aflappen met gelen of anderen steek. [N 60, 111c]
II-10
|
21120 |
gekneusd |
geblutst:
WLD
geblutst (L267p Maasbree)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
kneele (L267p Maasbree)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30589 |
gekookte lijnolie |
gekookte lijnolie:
gǝkok˱dǝ lijnōli (L267p Maasbree)
|
Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b]
II-9
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rôêtstèrtje (L267p Maasbree)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
21274 |
geld |
geld:
gɛlt (L267p Maasbree),
xɛlt (L267p Maasbree)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24578 |
gelderse roos |
varkensroos:
-
verkesroes (L267p Maasbree),
vlier:
eigen spellingsysteem
vlier (L267p Maasbree)
|
gelderse roos [DC 60a (1985)] || Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
gele bloem:
gēl blom (L267p Maasbree),
-
geel bloom (L267p Maasbree),
goudsbloem:
eigen spellingsysteem
goudsbloom (L267p Maasbree)
|
Chrysanthemum segetum L. Een vrij algemeen voorkomende 30 tot 60 cm hoge plant op zandige akkers, met blauwgroene bladeren en grote gele bloemen met een geel hart. De bloei duurt van juni tot september. [A 60A, 170; monogr.] || gele ganzebloem [DC 60a (1985)] || Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstert (L267p Maasbree)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
bø̄ǝnkǝs (L267p Maasbree),
filipinen:
flø`pine (L267p Maasbree)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|