17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
gevoelig [SGV (1914)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
dood:
dōēt (L267p Maasbree),
doof gevoel:
dauf geveul (L267p Maasbree)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevormd waere (L267p Maasbree)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L267p Maasbree)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweer (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
gewei (L267p Maasbree)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewelf (L267p Maasbree),
gəwøͅlf (L267p Maasbree),
gewerfsel:
gǝwø̜rǝfsǝl (L267p Maasbree)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
geweite (L267p Maasbree)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
gaer wille (L267p Maasbree)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spøri (L267p Maasbree)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|