23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L267p Maasbree)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30810 |
ambacht van schoenmaker |
schoestergilde:
sxustǝrgeldǝ (L267p Maasbree)
|
[N 60, 221a]
II-10
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (L267p Maasbree)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
bijensneeuw:
dikke vlokken
beejesnië (L267p Maasbree)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andievie (L267p Maasbree)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L267p Maasbree),
WLD
angel (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklokje:
angəløskløͅkskə (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
klimpklok:
klimpklok (L267p Maasbree)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] || Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustoren:
angelustore (L267p Maasbree),
torentje:
teureske (L267p Maasbree)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
engs (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
engst (L267p Maasbree)
|
angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30587 |
aniline kleurstoffen |
aniline kleurstoffen:
anǝlinǝ klø̄rstǫfǝ (L267p Maasbree)
|
Kleurstoffen waarmee kunstmatige verflakken (teerverflakken) vroeger bereid werden. Volgens de invuller uit L 265 werden aniline kleurstoffen niet door de huisschilder gebruikt. [N 67, 12a]
II-9
|