e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hielstukje hakstukje: hakstø̜kskǝ (Maasbree) Ingezet stuk of bezetstuk in de hak aan de binnenkant. [N 60, 169b] II-10
hijgen gijgen: giege (Maasbree), hijgen: hiege (Maasbree, ... ), snakken: snoeke (Maasbree) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hijgen naar adem, reutelen reutelen: reutele (Maasbree), snakken: snakke (Maasbree) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hinderen hinderen: hingere (Maasbree) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken hinken: hinke (Maasbree, ... ), hompelen: (bij kreupel)  hômpele (Maasbree) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hoed hoed: hood (Maasbree) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hoot (Maasbree), hô:t (Maasbree) hoed [RND], [SGV (1914)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Maasbree), hø̄jǝ (Maasbree), hø̜jǝ (Maasbree) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Maasbree, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoefstal, noodstal noodstal: nǫǝtstal (Maasbree) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11