18812 |
informeren (onoverg.) |
informeren:
infermere (L267p Maasbree)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18849 |
ingetogen |
bedaard:
bedaard (L267p Maasbree),
stil:
stil (L267p Maasbree)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
gedarmte:
gedermt (L267p Maasbree)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
patsen:
patse (L267p Maasbree)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19271 |
ingrijpen |
ingrijpen:
ingriëpe (L267p Maasbree)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24960 |
inham |
inham:
inham (L267p Maasbree)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkūlǝ (L267p Maasbree)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
31104 |
inleesten |
inleesten:
enlę̄stǝ (L267p Maasbree)
|
De schoen weer op de leest wringen, nadat deze voor een bepaalde bewerking ervan is afgehaald. [N 60, 162]
II-10
|
31008 |
inplak |
balplek:
balplek (L267p Maasbree),
inplekstukje:
enplɛkstø̜kskǝ (L267p Maasbree),
voorvoetstukje:
vø̄rvōtstø̜kskǝ (L267p Maasbree)
|
Stukjes ingeplakt afvalleer of teervilt waarmee men holtes opvult, die ontstaan door oneffenheden onder aan de binnenkant, vooral door het onderzetten van de cambreur. Volgens de informant van Q 253 bestaat de ziel uit twee dunne stukjes hard leer, op elkaar los ingewerkt tussen de bal van de hak. Deze worden er ingewerkt om de schoen te laten kraken. [N 60, 91; N 60, 172a; N 60, 172b]
II-10
|
18453 |
inplak [wld ii.10, p. 42] |
balplek:
balplak (L267p Maasbree)
|
Stukjes ingeplakt afvalleer of teervilt om holtes op te vullen die ontstaan door oneffen heden onder aan de binnenkant, vooral door het onderzetten van de cambreur? (inplank, inleg?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|