19109 |
kans |
kans:
kans (L267p Maasbree)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31077 |
kantlikker |
kantelekker:
kaŋktǝlɛkǝr (L267p Maasbree)
|
Het ijzeren instrument op een houten handvat waarmee men de kanten polijst door er was in te branden. Zie afb. 63. [N 60, 138a]
II-10
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
kantongerecht (L267p Maasbree)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29973 |
kantplank |
stortplank:
stǫrtplaŋk (L267p Maasbree
[(meervoud: stǫrtplɛŋk)]
)
|
Aan de staanders bevestigde, opstaande plank die moet voorkomen dat er materiaal van de steigervloer naar beneden valt. Zie ook afb. 18. [N 32, 3d; monogr.]
II-9
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplaon (L267p Maasbree)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapelletje:
kapelke (L267p Maasbree),
kepelke (L267p Maasbree)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29946 |
kaphamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (L267p Maasbree)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|
29949 |
kapheep |
heep:
hiǝp (L267p Maasbree)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
30672 |
kapmes |
kapmes:
kapmɛts (L267p Maasbree)
|
Mes dat wordt gebruikt voor het uithakken van oude stopverf uit sponningen. [N 67, 54d]
II-9
|
33517 |
kapucijner |
bruine bonen:
WLD
brōēn bōēn (L267p Maasbree),
kapucijners:
Venlo e.o.
kappöseiner (L267p Maasbree)
|
De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)]
I-7
|