e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kast voor liturgische gewaden klerenkast: kleijerkas (Maasbree) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kastplank schap: sxāp (Maasbree) plank in een kast [DC 16 (1948)] III-2-1
kat kat: kat (Maasbree), miesje: mieske (Maasbree) Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)] III-2-1
katapult katapult: katapult (Maasbree) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
katholiek katholiek (<fr.): kateliek (Maasbree) katholiek [SGV (1914)] III-3-3
katoen katoen: katūn (Maasbree) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kattekruid kattekruid: eigen spellingsysteem  kattekroëd (Maasbree) Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)] III-4-3
kattenstaart kattenstaart: -  kattestaart (Maasbree), eigen spellingsysteem  kattestârt (Maasbree) kattestaart [DC 60a (1985)] || Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)] III-4-3
kauw kauw: kauw (Maasbree), kauwtje: kauwke (Maasbree) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw III-4-1
kauwen klein bijten: klein bīēte (Maasbree), knauwelen: knâwele (Maasbree) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3