e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein hoefblad hoefblad: -  hoofblaad (Maasbree, ... ), eigen spellingsysteem  hoofblaad (Maasbree) Klein hoefblad (Tussilago farfara L.) [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-4-3
klein in zijn soort pieper: piëper (Maasbree) iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)] III-4-4
klein wolkje wolkje: wèùlkske (Maasbree), wölkske (Maasbree) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleindochter kleinkind: kleinkink (Maasbree) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine boerderij boerderijtje: bōrdǝrii̯kǝ (Maasbree) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine knikker: glazen knikker glazen kuls: glazə køͅls (Maasbree) Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kleingeld kleingeld: kleigeld (Maasbree) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinste dier van het nest ozeltje: euzelke (Maasbree) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinzoon kleinkind: kleinkink (Maasbree) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klep franse tong: fransǝ toŋ (Maasbree) De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26] II-10