25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L267p Maasbree)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
29825 |
klezoor |
klezoor:
klǝzōr (L267p Maasbree)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
31704 |
kliefhamer |
kloofhamer:
klø̜jfhāmǝr (L267p Maasbree)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
32257 |
kliefmes |
kloofmes:
klø̜jfmɛts (L267p Maasbree)
|
Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.]
II-12
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
naaien met insteek:
nęjǝ męt ensteǝk (L267p Maasbree)
|
Een bepaalde manier van naaien waardoor een waterdichte naad ontstaat, vooral bij lieslaarzen. De beide leernaden worden even gesplitst en de splitseindjes worden wisselings op elkaar gelegd en aan elkaar genaaid. Zie afb. 31. [N 60, 59a] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-10, III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
aanbrenger:
aanbringer (L267p Maasbree),
klapkapei:
klapkepei (L267p Maasbree),
klepper:
klepper (L267p Maasbree),
verrader:
verraojer (L267p Maasbree)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
geen speciale dialectnaam
klummop (L267p Maasbree),
Venlo e.o.
klimop (L267p Maasbree),
WLD
klimop (L267p Maasbree)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
19973 |
klink |
klip:
klep (L267p Maasbree),
pruim:
pruǝm (L267p Maasbree)
|
Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.] || Vrouwelijk geslachtsdeel. [N 76, 15]
I-12, II-9
|
17736 |
klinken |
nagelen:
nę̄gǝlǝ (L267p Maasbree)
|
De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a]
II-10
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (L267p Maasbree)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|