25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
slabben:
slabbe (L267p Maasbree)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19316 |
knoeier |
sloddervos:
slôddervoes (L267p Maasbree)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
aas:
Venlo e.o.
aos (L267p Maasbree),
knoest:
WLD
knoes (L267p Maasbree)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
pijpjeslook:
piepkes-louk (L267p Maasbree)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33236 |
knolraap, raap |
knollen:
knǫlǝ (L267p Maasbree),
reuben:
rø̄bǝ (L267p Maasbree)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grø̄n (L267p Maasbree)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (L267p Maasbree),
knuip (L267p Maasbree),
knǫwp (L267p Maasbree)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
18384 |
knoopbottine |
knoopjesbottine:
knöpkesboutine (L267p Maasbree)
|
Een bottine die niet met veters, maar met knoopjes sloot, vooral dameslaarsjes. Zie tek. 206f,g. (knoopbottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
24784 |
knoopkruid |
valse korenbloem:
-
valse korebloom (L267p Maasbree)
|
echt knoopkruid [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
28926 |
knoopsgatentang |
gaatjestang:
gɛtjǝstaŋ (L267p Maasbree)
|
Een tang waarmee men knoopsgaten maakt. Volgens de informant van L 163a wordt er met de revolvertang een gaatje gemaakt en maakt men vervolgens een snit. [N 60, 47c]
II-10
|