24737 |
korte dikke wortel |
dikke breuk:
Venlo e.o.
dieke breuk (L267p Maasbree)
|
Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31028 |
korte steek |
korte steek:
kortǝ steǝk (L267p Maasbree)
|
Steek die men gebruikt bij open kant. Zie afb. 49. [N 60, 111b]
II-10
|
29971 |
korteling |
steigerkluppel:
stęjgǝrklø̜pǝl (L267p Maasbree
[(meervoud: stęjgǝrklø̜pǝls)]
)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
21132 |
korter maken |
richter:
richter (L267p Maasbree),
richter gaan:
richter gaon (L267p Maasbree)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kosbaar (L267p Maasbree)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31114 |
kostbaar werk |
kostelijk werk:
kø̜stǝlek węrk (L267p Maasbree)
|
Duur en kostbaar schoenwerk. [N 60, 223b]
II-10
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (L267p Maasbree),
køͅstər (L267p Maasbree)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostgenger (L267p Maasbree)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kosschoël (L267p Maasbree)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kerbonaad (L267p Maasbree),
ribje:
rubke (L267p Maasbree)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|