23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
krytsə (L267p Maasbree)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisen:
kruutse (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kettinkje:
keͅteŋskə (L267p Maasbree)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje:
kruutske (L267p Maasbree)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24673 |
kruiskruid |
sint-jansbloempje:
eigen spellingsysteem
St. Jansblumpke (L267p Maasbree)
|
Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
kruutsprocessie (L267p Maasbree)
|
De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28989 |
kruissteek |
kruissteek:
krȳtssteǝk (L267p Maasbree)
|
Bepaalde steek die men volgens de informant van Q 253 toepast bij het herstellen van barsten in het bovenwerk. Arras (II, pag. 198) zegt hierover: "De kruissteek wordt meestal gelegd op leder, dat gekloven of gebersten is b.v. een gekloven bovenleder waar noch stuk, noch nieuw voorblad mag ingezet worden." En over de maakwijze merkt hij op: "Om een goeden kruissteek te plaatsen, nemen we een zeer fijn draadje en een fijne els. We beginnen aan het uiteinde van de kloof en steken altijd over en weer, d.w.z. nu op den enen en dan op den anderen kant der kloof." Zie afb. 16. [N 60, 112c]
II-10
|
23705 |
kruisteken |
kruisje:
kruutske (L267p Maasbree)
|
Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30134 |
kruisverband |
kruisverband:
kryts˲vǝrbant (L267p Maasbree)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij muren dikker dan een halve steen. Zie ook afb. 39. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek; tweede laag: koppenlaag; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, enz. (Westra, pag. 19). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24d; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
23799 |
kruisverering |
kruisverering:
kruutsviering (L267p Maasbree)
|
Het gebruik om op Goede Vrijdag de relikwie van het Heilig Kruis te kussen, de Kruisverering. [N 96C (1989)]
III-3-3
|