18374 |
laarzenschacht |
schacht:
schachte (L267p Maasbree)
|
Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30915 |
laarzeschacht |
bovenstuk:
bōvǝstø̜k (L267p Maasbree)
|
Het gedeelte van de laars dat het been boven de voet omsluit. Volgens de informant van L 163a is een kamas een losse schacht op schoen of klomp. [N 60, 15b]
II-10
|
30972 |
laarzespie |
beenspie:
bęjnspi (L267p Maasbree)
|
De spie die men slaat tussen de twee delen van een laarzebeen om dit te doen spannen. [N 60, 68b]
II-10
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
lètste oordeil (L267p Maasbree)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30698 |
ladderbankje |
leiderbankje:
lɛjǝrbɛŋkskǝ (L267p Maasbree)
|
Plankje met uitklapbare steun dat met behulp van haken aan de sporten van de ladder bevestigd kan worden. Op deze wijze ontstaat een horizontaal vlak waarop gereedschap kan worden gelegd of dat de basis kan vormen voor bijvoorbeeld een loopplank. [N 67, 63k]
II-9
|
30701 |
ladderschoen |
leiderschoen:
lɛjǝrsxōn (L267p Maasbree)
|
Kunststof dop aan de onderzijde van de zijbalken van een ladder die verhindert dat de ladder in uitgeklapte toestand kan gaan schuiven. [N 67, 63n]
II-9
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (L267p Maasbree)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
molire (fr.):
moljaere (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u in het algemeen een lage herenschoen met vetersluiting (moliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
broekgrond:
brōkgroŋk (L267p Maasbree)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
30067 |
lagenmaat |
lagenverdeling:
lǭgǝvǝrdęjleŋ (L267p Maasbree)
|
De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.]
II-9
|