e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodvergiftiging loodvergiftiging: luǝt˲vǝrgeftegeŋ (Maasbree) Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.] II-9
loof blader: blaar (Maasbree), blêr (Maasbree), Venlo e.o.  blaar (Maasbree), WLD  blaar (Maasbree), loof: louf (Maasbree) bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
looi looi: loǝ (Maasbree) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: loǝjǝ (Maasbree) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loopzool halflap: halflap (Maasbree) De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is. [N 60, 93] II-10
loopzool [wld ii.10, p. 42] halflap: halflap (Maasbree) De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is? (buitenzool, loopzool, onderzool, halfzool, halflap?) [N 60 (1973)] III-1-3
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loot (Maasbree), scheut: (schöt) (Maasbree), Venlo e.o.  scheut (Maasbree), WLD  scheut (Maasbree) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: loupe (Maasbree) lopen [SGV (1914)] III-1-2
loper loper: loper (Maasbree) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
lork lariks: Venlo e.o.  lariks (Maasbree), lork: WLD  lork (Maasbree) De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] III-4-3