30606 |
matte vernis |
matte vernis:
mat˲ vǝrnes (L267p Maasbree)
|
Vernis die mat opdroogt. Matte vernis wordt hoofdzakelijk toegepast op blank hout of de nabootsing daarvan, alsook op decoratief schilderwerk, dat niet glanzend kan worden afgewerkt en door omstandigheden nu en dan schoongemaakt moet worden. Voor buitenwerk is matte vernis niet geschikt. [N 67, 21b]
II-9
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30603 |
matverf |
matverf:
mat˲[verf] (L267p Maasbree)
|
Verf die na droging een mat oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19f]
II-9
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənés (L267p Maasbree)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
maasderen:
maasdere (L267p Maasbree),
mazelen:
mazele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaillon:
medâjon (L267p Maasbree)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (L267p Maasbree),
mitleid (du.):
mètleid (L267p Maasbree)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26517 |
meelbak |
maalbak:
maalbak (L267p Maasbree),
meelbak:
meelbak (L267p Maasbree)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
meelpijp (L267p Maasbree)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
26061 |
meelzolder |
meelzolder:
meelzolder (L267p Maasbree)
|
De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.]
II-3
|