19052 |
nieuws |
nieuws:
niets (L267p Maasbree),
nīēs (L267p Maasbree)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nie-sgierig (L267p Maasbree),
nīēsgierig (L267p Maasbree)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaapnaas:
gaapnaas (L267p Maasbree),
gaapstok:
gaapstok (L267p Maasbree)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L267p Maasbree)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nagelriem:
nagelreem (L267p Maasbree),
pees:
paes (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
niptaŋ (L267p Maasbree),
rektang:
rɛktaŋ (L267p Maasbree)
|
In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236]
II-10
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wêrd (det is niks wêrd) (L267p Maasbree)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
nippen:
nippe (L267p Maasbree),
proeven:
preuve (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30213 |
nok |
nok:
nǫk (L267p Maasbree),
vorst:
vǫrs (L267p Maasbree),
vǫrst (L267p Maasbree)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
noëdduip (L267p Maasbree)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|