30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (L267p Maasbree)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
ömerme (L267p Maasbree),
omvatten:
ömvatte (L267p Maasbree)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30960 |
omboeken |
omboeken:
ø̜mbukǝ (L267p Maasbree),
vastlijmen:
vasliǝmǝ (L267p Maasbree)
|
Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52]
II-10
|
23455 |
omgang van de toren |
trans (<fr.):
trans (L267p Maasbree)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34434 |
omheinde graasplaats |
schaapswei:
sxapswęi̯ (L267p Maasbree)
|
Graasplaats die omheind is, zodat de schapen er niet van af kunnen. De niet omheinde graasplaats (vraag N 78, 31a) kan het open veld zijn, een weiland, de heide, de Peel of een vliegveld. [N 78, 31b]
I-12
|
33745 |
omheinen |
tuinen:
tȳnǝ (L267p Maasbree),
zetten van ene tuin:
zɛtǝ van ęi̯nǝn tuǝn (L267p Maasbree)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tūn (L267p Maasbree)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhoofmoor (L267p Maasbree),
tuin:
WNT: tuin, I. Datgene wat tot af- of omperking dient.
den toen (L267p Maasbree)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
ijzeren hek:
īzǝrǝn hɛk (L267p Maasbree),
stanketsel:
stankɛtsǝl (L267p Maasbree)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
tuin:
tuǝn (L267p Maasbree)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|