26127 |
onderring |
vloerring:
vloerring (L267p Maasbree)
|
De houten ring op de molenromp waar de kruirollen op lopen. De onderring is soms geheel of gedeeltelijk bekleed met staalplaat om te voorkomen dat de rollen het hout van de onderring indeuken. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53c; A 42A, 106]
II-3
|
31037 |
onderstukken |
opbouwplaatjes:
opbǫwplɛtjǝs (L267p Maasbree),
opbouwstukken:
opbǫwstø̜kǝ (L267p Maasbree)
|
De stukken leer van mindere kwaliteit tussen de omloper en de achterlap. Hiermee geeft men de hak hoogte. De informant van Q 18 vermeldt dat hij bekend was met het feit dat hiervoor buffelhuid werd gebruikt. Die was groen van kleur, dik en zeer slecht. Zie afb. 51. [N 60, 128b]
II-10
|
30873 |
ondervrouwenleest |
ondervrouwluileest:
oŋǝrvrǫwlȳjlęjst (L267p Maasbree)
|
De leest voor jongevrouwenschoenen. Het betreft de maten 36 tot en met 40. [N 60, 186g]
II-10
|
29305 |
onderwerk |
onderwerk:
oŋǝrwęrk (L267p Maasbree)
|
Het onderste gedeelte van de schoen. Knöfel (I, pag. 193) verstaat onder onderwerk "hak, zool, rand, binnenzool en contrefort (stijf) aan schoenwerk". [N 60, 74a]
II-10
|
18494 |
onderwerk [wld ii.10, p. 35] |
onderwerk:
ôngerwèrk (L267p Maasbree)
|
Het onderste gedeelte van de schoen (onderwerk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30976 |
onderwerkmaker |
zwikker:
zwekǝr (L267p Maasbree)
|
Degene die het onderwerk aan het bovenwerk bevestigt. [N 60, 74b]
II-10
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
mèster (L267p Maasbree),
meneer:
menier (L267p Maasbree)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21428 |
onderwijzeres |
meesteres:
mèsteres (L267p Maasbree)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoeken:
ôngerzeuke (L267p Maasbree)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
stout (L267p Maasbree)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|