29979 |
optoppen, oplangen |
opzetten:
ǫp˲zętǝ (L267p Maasbree)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
30631 |
opverven |
opverven:
ǫp˲vɛrvǝ (L267p Maasbree)
|
Het snel verslijten van een kwast. [N 67, 31c]
II-9
|
32274 |
opzetband |
opzetband:
ǫp˲zęt˱baŋk (L267p Maasbree)
|
De metalen band waarin de duigen rechtop worden vastgezet in de vorm van het vat. De opzetband is meestal een kopband, dus een band die de bovenzijde van de duigen omsluit. De opzetband is een voorlopige band die uiteindelijk door de definitieve band wordt vervangen. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 23-24]
II-12
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (L267p Maasbree)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
29668 |
opzetten |
opzetten:
opzętǝ (L267p Maasbree)
|
Het vastspijkeren van de binnenzool op de leest en het op de leest schuiven van het overleer. Zie afb. 35. [N 60, 78]
II-10
|
31042 |
opzij uitkomen |
tussenuitkrollen:
tø̜sǝnuǝtkrǫlǝ (L267p Maasbree)
|
Gezegd van een hakstift. Het aan de zijkanten uitkomen van een krom ingeslagen hakstift. [N 60, 222f]
II-10
|
20130 |
opzitten |
bidden:
baeje (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24703 |
orchis |
orchidee:
-
orchidee (L267p Maasbree)
|
orchidee [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23570 |
organist |
organist:
organist (L267p Maasbree)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
en uR(g)el (L267p Maasbree),
orgel (L267p Maasbree),
orgeldreijer (L267p Maasbree),
øͅrgəl (L267p Maasbree)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2, III-3-3
|