e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optoppen, oplangen opzetten: ǫp˲zętǝ (Maasbree) De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.] II-9
opverven opverven: ǫp˲vɛrvǝ (Maasbree) Het snel verslijten van een kwast. [N 67, 31c] II-9
opzetband opzetband: ǫp˲zęt˱baŋk (Maasbree) De metalen band waarin de duigen rechtop worden vastgezet in de vorm van het vat. De opzetband is meestal een kopband, dus een band die de bovenzijde van de duigen omsluit. De opzetband is een voorlopige band die uiteindelijk door de definitieve band wordt vervangen. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 23-24] II-12
opzettelijk expres: espres (Maasbree) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzetten opzetten: opzętǝ (Maasbree) Het vastspijkeren van de binnenzool op de leest en het op de leest schuiven van het overleer. Zie afb. 35. [N 60, 78] II-10
opzij uitkomen tussenuitkrollen: tø̜sǝnuǝtkrǫlǝ (Maasbree) Gezegd van een hakstift. Het aan de zijkanten uitkomen van een krom ingeslagen hakstift. [N 60, 222f] II-10
opzitten bidden: baeje (Maasbree) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
orchis orchidee: -  orchidee (Maasbree) orchidee [DC 60a (1985)] III-4-3
organist organist: organist (Maasbree) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: en uR(g)el (Maasbree), orgel (Maasbree), orgeldreijer (Maasbree), øͅrgəl (Maasbree) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3