18505 |
overige versieringen [wld ii.10, p. 28] |
koper:
koper (L267p Maasbree),
sierriempje:
sierrimkes (L267p Maasbree)
|
Andere versieringen? (strikken, pompons etc.)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30832 |
overleersoorten |
bezaan:
bazān (L267p Maasbree),
chroomleer:
xrōmlę̄r (L267p Maasbree),
geiteleer:
gęjtǝlę̄r (L267p Maasbree),
kalfsleer:
kalfslę̄r (L267p Maasbree),
mastleer:
mastlę̄r (L267p Maasbree),
rundsleer:
røntslę̄r (L267p Maasbree),
schapeleer:
sxǭpǝlę̄r (L267p Maasbree)
|
Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247]
II-10
|
21809 |
overleg |
beraad:
beraod (L267p Maasbree),
bezei:
bezeij (L267p Maasbree),
ordonnantie (<fr.):
Van Dale: ordonnantie
ordenatie (L267p Maasbree)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
ordonneren (<fr.):
ordenere (L267p Maasbree),
ordenére (L267p Maasbree)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19484 |
overloop |
overloop:
euverluip (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
Venlo e.o.
maelig (L267p Maasbree),
WLD
méélig (L267p Maasbree)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
18388 |
overschoen |
overschoen:
euverschoon (L267p Maasbree)
|
Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25065 |
overschot, restant |
klatsje:
kletske (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
kliek:
kliek (L267p Maasbree),
rest:
res (L267p Maasbree),
restant:
restant (L267p Maasbree)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
ovvertūūgt (L267p Maasbree)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ovvertuge (L267p Maasbree)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|