e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paarse dovenetel paarse dovenetel: pārsǝ dǫu̯vǝnētǝl (Maasbree) Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.] I-5
paasavond paasavond: poasoavend (Maasbree) paaschavond [SGV (1914)] III-3-3
paasbiecht paasbiecht: paosbiecht (Maasbree) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3
paaseieren zoeken paaseieren zoeken: paoseier zeuke (Maasbree) Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)] III-3-2
paaskaars paaskaars: paoskars (Maasbree) De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)] III-3-3
paaszaterdag paaszaterdag: paoszaoterdig (Maasbree) Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
pachtboer pachtboer: pęxtbōr (Maasbree) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten pachten: pɛxtǝ (Maasbree) [S 27; monogr.] I-6
pachtersvrouw pachtboerin: pęxtbōrǝn (Maasbree) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: ped (Maasbree), pet (Maasbree) pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2