26233 |
pensteen |
pinsteen:
pinsteen (L267p Maasbree)
|
De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88]
II-3
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheilige (L267p Maasbree)
|
De periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17911 |
persen |
persen:
porse (L267p Maasbree)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
neetnek:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
neetnek (L267p Maasbree)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33566 |
perzik |
peers:
peers (L267p Maasbree)
|
perzik [SGV (1914)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
perzikkruid:
pɛrzekkrut (L267p Maasbree),
-
perzikkroet (L267p Maasbree),
reuts:
eigen spellingsysteem
rits (L267p Maasbree)
|
perzikkruid [DC 60a (1985)] || Perzikkruid (polygonum persicaria 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dicht [N 92 (1982)] || Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5, III-4-3
|
18281 |
pet: algemeen |
muts:
möts (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet [SGV (1914)]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
paetekink (L267p Maasbree)
|
een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
pitterselie (L267p Maasbree)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
30578 |
petje |
klepmuts:
klɛpmø̜ts (L267p Maasbree),
pet:
pɛt (L267p Maasbree)
|
[N 67, 100d]
II-9
|