30909 |
plaksel |
balplakvulsel:
balplakvølsǝl (L267p Maasbree),
plaksel:
plɛksǝl (L267p Maasbree)
|
Diverse plakmiddelen welke men voorheen gebruikte bij het maken van een schoen. Vóór de vinding en verbreiding van de Wener lijm kende men lijm van roggemeel en lijnzaadmeel, die men pap noemde (Liedmeier, pag. 20). Uit de antwoorden van Q 253, L 293, L 387 en Q 71 blijkt dat ook linzen, meel, tarwemeel en bloem grondstof voor deze plak kan zijn. Met dextrine wordt een gomachtige stof bedoeld, waarin zetmeel door de inwerking van zuren, oxyden etc. wordt omgezet (zie wbd II, afl. 3, pag. 708 s.v. plaksel. [N 60, 92a; N 60, 92b; N 60, 92c; N 60, 164a]
II-10
|
18454 |
plaksel [wld ii.10, p. 22] |
balplakvulsel:
balplakvulsel (L267p Maasbree),
plaksel:
pleksel (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u in het algemeen het plaksel dat men vroeger gebruikte? (pap, plaksel?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van lijnzaadmeel? (Waarvoor werd deze pap gebruikt?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van roggemeel? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30882 |
plakselpot |
plakpot:
plɛkpot (L267p Maasbree)
|
Een pot of hoorn van een rund waar men plaksel, stijfsel of vet in doet. [N 60, 194b; N 60, 194c]
II-10
|
30564 |
plakspaan |
slicht:
slex (L267p Maasbree)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
30628 |
plamuur |
lakplamuur:
lak[plamuur] (L267p Maasbree),
pijpaardeplamuur:
pīǝp˱ē̜rtplǝmyǝr (L267p Maasbree),
plamuur:
plǝmyǝr (L267p Maasbree)
|
Een uit verschillende grondstoffen samengesteld materiaal dat door de schilder wordt gebruikt om een zo effen mogelijke ondergrond te verkrijgen voor de aan te brengen afschilderverflagen. Plamuur wordt gewoonlijk met een plamuurmes opgestreken maar kan ook, in verdunde vorm, met de kwast worden aangebracht. Plamuur kan worden samengesteld uit in lijnolie gemalen krijtwit en loodwit, dat wordt vermengd met in water geweekte pijpaarde. Ook bloedpreparaten en emulsie worden in plamuur aangewend. [N 67, 28c; N 67, 28d; monogr.]
II-9
|
30721 |
plamuur aanbrengen |
plamuren:
plǝmȳrǝ (L267p Maasbree)
|
Plamuur door middel van een plamuurmes of kwast opbrengen. Met behulp van plamuren kunnen schaafstreken en andere onregelmatigheden in het hout worden weggewerkt zodat een volkomen egaal oppervlak ontstaat. [N 67, 71b; div.]
II-9
|
30670 |
plamuurmes |
plamuurmes:
plamȳrmɛts (L267p Maasbree)
|
Werktuig voor het aanbrengen van plamuur en andere vulmiddelen. Het bestaat uit een driehoekig, veerkrachtig stalen blad waaraan doorgaans een houten handvat is bevestigd. De breedte van het blad varieert meestal tussen 2 en15 cm, maar er bestaan ook plamuurmessen met een nog breder blad. Zie ook afb. 96. [N 67, 54b]
II-9
|
24627 |
plantenstek |
loot:
WLD
loot (L267p Maasbree),
stek:
Venlo e.o.
stek (L267p Maasbree),
WLD
stek (L267p Maasbree)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (L267p Maasbree)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
29831 |
platte kant |
vlak:
vlak (L267p Maasbree)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|